Zoals Genesis laat zien hervormde God de aarde en schiep het originele van al het tegenwoordige leven in een zesdaagse periode en rustte op de zevende dag Sabbat. Hiermee begon een wekelijkse cyclus, waarin de mens zes dagen moest werken en elke Sabbat rusten. (Exodus 20:9-11) In Hebreeën 4:3-11 legt de Apostel Paulus uit hoe de zevende dag Sabbat het prachtige tijdperk van vrede en rust uitbeeldt, dat op de huidige tijd van de activiteiten van de mens zal volgen. Johannes werd geïnspireerd om te schrijven, dat dit komende tijdperk, te beginnen met de terugkomst van Christus om Zijn Koninkrijk te stichten, 1000 jaar zal duren (Johannes 20:1-4) - waar vaak naar verwezen wordt als eenvoudig het "Millennium".
Als de zevende dag van de week dan een duizendjarige periode voorstelt in Gods plan, volgt er uit, dat de voorgaande zes dagen van de week ook 1000-jarige perioden voorstellen. Bij de uitleg van wat sommigen als een vertraging in de terugkomst van Christus zien, bracht Petrus dit principe ter sprake als iets waar de Kerk niet onbekend moest zijn: "Doch dit ene mag u niet ontgaan, geliefden, dat een dag bij de Here is als duizend jaar en duizend jaar als een dag". (2 Petrus 3:8)
Het begrip, dat iedere dag van de week duizend jaar van Gods plan vertegenwoordigt, was welbekend onder de Joden van Petrus' dagen. Ongeveer 200 jaar voor Christus schreef Rabbi Elias, "de wereld duurt zesduizend jaar: tweeduizend vóór de wet, tweeduizend onder de wet en tweeduizend onder de Messias". De befaamde historicus Edward Gibbon, schreef dat "de traditie werd toegeschreven aan de profeet Elia". (Decline and Fall of the Roman Empire - Verval en de val van het Romeinse Rijk, pag. 403) The Encyclopedia of the Jewish Religion- De Encyclopedie van de Joodse religie/art. "Millennium", Adama Books, 1986, pag. 263) meldt, dat de tannaim - rabbi's uit de dagen van Christus - een dergelijke verklaring baseren op Psalm 90, geschreven door Mozes: "Want duizend jaren zijn in uw ogen als de dag van gisteren, wanneer hij voorbijgegaan is, en als een nachtwake". (v. 4) De tannaim zeiden dat, zoals er zes scheppingsdagen waren, de wereld 6000 jaren zou bestaan. De zevende "werelddag" zou 1000 jaar van de Messias zijn. (Sanhedrin 97a; Avodah Zarah 9a)
Volgens Gibbon was de vroege Kerk "zorgvuldig doordrongen" van het 7000-jarig plan van God. Het apocriefe Epistle of Barnabas, [Epistel van Barnabas] (waarschijnlijk van Alexandrië, NIET de apostel) - hoewel niet tot de Bijbel behorend - is illustratief voor denkbeelden, die in deze tijd gangbaar waren: "En God maakte in zes dagen de werken van Zijn handen; en Hij voltooide hen op de zevende dag.... De betekenis hiervan is dit ...in zes dagen, dat wil zeggen in zesduizend jaar zullen alle dingen vervuld worden. En ...als Zijn Zoon zal komen ...zal Hij glorierijk rusten op die zevende dag".
De "kerkvader" Irenaeus was onderwezen door Polycarp. (Een discipel van de Apostel Johannes) Jammer genoeg week hij af van apostolische leerstellingen. Hij hield echter kennelijk enige waarheid vast. In Against Heresies - [Tegen Dwaalleer] (150 n. Chr.) vertelde hij een overtuiging van de vroege kerk: "Dit is een verslag van de dingen die vroeger geschapen zijn, alsook een profetie van wat komen gaat. Want de dag van de Heer is duizend jaar; en in zes dagen waren de geschapen dingen voltooid; het is daarom duidelijk, dat zij bij het zesduizendste jaar tot een einde komen".
Om verder te verduidelijken hoe wijdverspreid het concept van het Millennium was, dat zesduizend jaar na de schepping van Adam begint, kunnen veel meer geschriften van andere vroege rabbi's en "kerkvaders" worden onderzocht: Rabbi Ketina, Lactantius, Victorinus, Hippotylus, Justin Martyr, Methodius, enz. Ofschoon men voor bijbelse waarheid niet altijd op deze mannen kan vertrouwen, leggen zij zeker een getuigenis vast van hoe algemeen dit begrip was in de eerste eeuwen na de dood van Christus. Dit is feitelijk de gerespecteerde mening van "Christelijke" wetenschappers door de eeuwen heen tot onze tegenwoordige tijd.
Als laatste bijbels punt: God zei aan Adam, dat hij "ten dage", dat hij van het verboden fruit at, zou sterven. (Genesis 2:17) Toch leefde Adam en werd 930 jaar oud! (Genesis 5:5) Hoe is dat mogelijk? één aspect is precies zoals Methodius en andere commentatoren van de vroege kerk uitlegden: omdat één dag voor God was als duizend jaar, moest Adam sterven voordat de eerste 1000 jaar dag voltooid was - en dat deed hij.