Van zonde naar vergeving - Na bekering!
BRON: LCN March - April 2013
De meesten van ons zijn bekend met Handelingen 2:38, waar staat opgetekend wat de Apostel Petrus zei: "en Petrus zei tegen hen: Bekeer u en laat ieder van u gedoopt worden in de Naam van Jezus Christus, tot vergeving van de zonden; en u zult de gave van de Heilige Geest ontvangen".
Wat een geweldige en onmetelijke expressie van liefde van de Schepper God, dat al onze voorbije zonden vergeven kunnen worden als wij ons echt bekeren en in de naam van Jezus Christus gedoopt worden.
- Maar hoe zit het met onze zonden na de doop?
- Hoe kunnen onze zonden na de doop vergeven worden?
Romeinen 3:23 verkondigt, "want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God" en Romeinen 6:23 zegt dat "het loon van de zonde is de dood".
- Zijn deze waarschuwingen van "vóór-Handelingen 2:38" alleen van toepassing op degenen, die nog niet bekeerd zijn?
- Of zondigen Christenen soms, zelfs na de doop en bekering?
Natuurlijk streven Christenen er oprecht naar om zonde te overwinnen en moeten geen "zonde praktiseren" - voortgaan in welk gedragspatroon dan ook van vrijwillige ongehoorzame houdingen. Natuurlijk hoopt men dat oprechte Christenen niet de soorten duidelijke en schandelijke zonden doen, die zij vóór de bekering hebben gedaan - maar, zoals wij zullen zien, zonde is zonde - en zoals wij weten is zonde de dood waard. (Romeinen 6:23)
De realiteit is dat, anders dan en op Jezus Christus na, alle mensen van tijd tot tijd kunnen zondigen. De Apostel Paulus maakt dit punt in Romeinen 7:20-22. Hij merkt op dat na bekering en het ontvangen van Gods Heilige Geest, hij van tijd tot tijd voort ging met te doen, wat hij niet wilde doen, want "zonde" woonde in hem. Bovendien openbaarde Jezus Christus, dat Hij niet kwam om de Wet of de Profeten ongedaan te maken (of af te schaffen), maar sterker nog, Hij kwam om Gods wet (Matteüs 5:17) volledig te gehoorzamen of te vervullen. Christus verklaarde dat"totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota of één tittel van de Wet voorbijgaan". Dan verklaart Hij, "wie dan een van deze geringste geboden afschaft en de mensen zo onderwijst, zal de geringste genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen; maar wie ze doet en onderwijst, die zal groot genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen". (Matteüs 5:19) Zijn hele leven lang toonde Christus perfecte gehoorzaamheid aan alle wetten van God en onderwees duidelijk, dat Gods wetten niet werden afgeschaft!
Jezus ging verder om de geestelijke aard van Gods wet uitgebreid toe te lichten, dat - om zonder reden kwaad te zijn, doodslaan is (v. 21) en dat begeren, overspel plegen is (v. 28); dat Christenen niet mogen zweren (v. 34-37); dat Christenen zonder limiet barmhartigheid, vergeving, liefdadigheid en dienstbaarheid in praktijk moeten brengen (v. 38-410 en dat Christenen hun vijanden moeten liefhebben. (v. 44) In dit gedeelte waarschuwt Jezus dat wij zelfs de minste van Gods wetten niet mogen breken en Hij eindigt met te zeggen, "weest u dan volmaakt, zoals uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is"! (Matteüs 5:48) Dit is de hoge standaard waartoe een Christen is geroepen.
- Schieten wij soms, op welke wijze dan ook, tekort?
Natuurlijk! Maar merkt U op wat de broer van Jezus naar voren brengt over het schuldig zijn aan zelfs een "klein" punt in Gods wet: "want wie de hele wet in acht neemt, maar op één punt struikelt, die is schuldig geworden aan alle geboden". (Jakobus 2:10) Niemand is na de doop in elke daad en in iedere gedachte perfect.
Als er, net als met Paulus een zonde is na de doop - zelfs in onze gedachten - zijn wij dan gedoemd tot eeuwige dood? (Ezechiël 18:4, 20; Romeinen 6:23; Openbaring 20:15) Of zijn wij, zoals veel Protestantse leraren beweren, "eens behouden, altijd behouden", ongeacht hoeveel wij zondigen en ongeacht onze houding ten opzichte van zonde?
Hebreeën 6:4-6 is één van de vele Schriftgedeelten, die uitleggen dat wanneer een bekeerde Christen "wegvalt" en teruggaat om zonde te praktiseren na het ontvangen van Gods Heilige Geest, "het onmogelijk is..... om hen, die daarna afvallig worden, weer opnieuw tot bekering te brengen, omdat zij voor zichzelf de Zoon van God opnieuw kruisigen en openlijk te schande maken". (Hebreeën 6:4-6)
Het is duidelijk, "eens behouden, altijd behouden" is een valse leerstelling.
- Hoe kunnen onze zonden dan vergeven worden na de doop en na bekering?
De bemoedigende waarheid is dat Christus - "de Herder en Opziener van uw zielen" (1 Petrus 2:25) - Zijn soms eigenzinnige, maar berouwvolle schapen kan leiden en rehabiliteren. Een krachtige illustratie van dit principe vindt men in Psalm 51, één van de Psalmen van de vroegere koning David.
De verdorvenheid van zonde
Psalm 51 is één van de zes Psalmen, die in het algemeen bekend zijn alsboetpsalmen (de andere zijn: Psalm 6, 38, 102, 130 en 143), die David schreef onder inspiratie van God door Zijn Heilige Geest. (Verg. 2 Timoteüs 3:16) Psalm 51 is niet alleen een diepzinnige studie van de aard en het effect van zonde na bekering, maar het laat ook vier stappen zien van zonde naar rechtvaardiging - van zondigheid en afscheiding van God naar vergeving en innig verbond met God - van geestelijke slechtheid naar geestelijke reinheid.
In Psalm 51 ziet David de zonden onder ogen, die hij gedaan had met betrekking tot het Bathseba incident. Denkt U er aan, dat dit incident plaats vond, lang nadat David Gods Heilige Geest ontving, lang nadat "Samuel de oliehoorn nam en hem zalfde te midden van zijn broers. En de Geest van de HEERE werd vaardig over David vanaf die dag en voortaan". (1 Samuël 16:13)
In deze Psalm erkent David de ernst van de zonden, die hij gedaan had en hij bekeerde zich volledig. Het is belangrijk om op te merken, dat zijn zonden veelvuldig waren en veel verder gingen dan lust en overspel plegen. Zijn zonden waren inclusief haat en moord; begeren en stelen; kwaad opzet en liegen en zijn eigen verlangens vóór zijn ontzag voor God plaatste. Zoals Jakobus schreef, hij die één van Gods wetten breekt, is schuldig aan alle. (verg. Jakobus 2:10) Zonde is afschuwelijk en David had veel zonden.
Drie verschillende oudtestamentische Hebreeuwse woorden worden in het algemeen vertaald als "zonde" en in Psalm 51 gebruikt David elk van deze drie woorden betekenisvol.
In Psalm 51 verootmoedigde David zich in zijn schuld volledig voor God, aanvaardde volledige verantwoordelijkheid en probeerde op geen enkele manier te minimaliseren hoe zeer ernstig zijn zonden waren. In vers 1 bestempelt David zijn zonden (meervoud), met betrekking tot het Bathseba incident, als overtredingen en gebruikt het Hebreeuwse woord pesha', wat inhoudt: opzettelijke ongehoorzaamheid. (verzet tegen God)
Hoe verschrikkelijk is de realiteit van Davids zonden en hoe oprecht was David in zijn bekentenis aan God!
Pesha' wordt opnieuw gebruikt in de verzen 3 en 13 en herinnert de lezer er aan dat Davids zonden zijn fout waren. Hij was opzettelijk ongehoorzaam tegen zijn God en zijn Heer.
Vers 2 introduceert Davids gebruik van het Hebreeuwse woord hättä', dat in dat verzen 3, 4, 5, 9 en 13 wordt herhaald. Hättä' houdt in: een overtreding of een misdaad. Hättä' is zonde of misdaad tegen autoriteit. Als koning van Israël regeerde David met autoriteit, maar hij was ook onder Gods autoriteit - net zoals alle koningen en koninginnen, presidenten en bestuurders, vaders en moeders en iedere persoon op de aarde. (Romeinen 13:1; 1 Timoteüs 6:15) Toen David tegen Bathseba, haar man en haar gezin zondigde, zondigde hij ook tegen Gods autoriteit. In Psalm 51 erkende David eerst dat zijn zonde opzettelijke ongehoorzaamheid (pesha') tegen God was en toen erkende hij dat hij zondigde tegen (hättä'), Degene die autoriteit heeft over allen.
Ook naar voren gebracht in vers 2 en toen herhaald in verzen 5 en 9, werd het Hebreeuwse woord 'avon, dat inhoudt: religieuze ongerechtigheid en perversiteit tegen God. Davids veelvuldige zonden waren niet alleen opzettelijk en ongehoorzaam en zij waren niet alleen misdaden tegen Gods autoriteit, maar zij waren ook verkeerd en pervers.
Door heel de bladzijden van de Bijbel heen is het moeilijk om een passage te vinden, die de verschrikkelijke en uiterste verdorvenheid van zonde, zo heftig - en zo bondig - erkent, zoals David in Psalm 51 doet.
Berouw en Vergeving
Na het begaan van de talloze zonden in verband met het Bathseba incident, tekende David in Psalm 51 het pad op van zonde naar vergeving - van het in gevaar zijn van het verliezen van Gods Heilige Geest (v. 11) naar het weer gezuiverd worden, rehabiliteren en innig verbonden zijn met God. (v.10-19) Hoewel wij wellicht van mening zijn, dat wij niet schuldig zijn aan zonden, die zo ernstig zijn als koning David heeft begaan, moeten wij aan de waarschuwing van Jakobus denken, dat degenen die zelfs één punt van Gods wet breken, schuldig zijn aan het breken van alle wetten.
Denkt U ook aan de duidelijke instructie van Jezus Christus, dat het zelfs in onze gedachten overtreden, schuldig zijn betekent aan het breken van de Tien Geboden. (Matteüs 5) Zelfs als wij proberen om onze zonden te minimaliseren als gewoon een "klein" gemis aan vergeving schenken is - of een "beetje" liegen, een "beetje" begeren, een "beetje" lust, een "beetje" trots, een "beetje" kwaad, een "beetje" klagen..... of Gods Sabbat "een klein beetje" breken, of "een beetje" inkorten op onze tienden - dan zijn wij - volgens de Bijbel - nog zondaren, de dood waardig.
Hoewel de stappen, die in Psalm 51 geschetst worden, anders gecategoriseerd kunnen worden, kan de volgende opsomming behulpzaam zijn in de uitleg van het pad van zonde naar vergeving:
Besef en erkenning:
In de verzen 1-3 begint David zijn boetepsalm door zijn zonden te erkennen en door het aanvaarden hoe verschrikkelijk groot zijn zonden waren tegenover God. Besef en erkenning tegenover God van Uw zonden is de eerste stap naar berouw en vergeving. Om dit hele proces te ondersteunen is ook een diep, onderliggend geloof in Gods barmhartigheid en goedertierenheid nodig. (Psalm 51:1) Om de onpeilbaarheid van Gods goedertierenheid te begrijpen tegenover degenen met wie Hij innig verbonden werkt, is het nuttig om het Hebreeuwse woord, dat David koos om in Psalm 51:1 te gebruiken, uit te leggen.
De liefde of goedertierenheid, die God heeft tegenover degenen, waarmee Hij eenverbondsrelatie heeft aangegaan is niet eenvoudig de menselijke liefde of zelfs de goddelijke liefde, uitgedrukt door het Hebreeuwse woord ahab. Men kan dit hebben voor mensen of dingen, zoals liefde voor Gods wetten (Psalm 119:165); een liefde van wijsheid (Spreuken 4:6) of zelfs Gods liefde voor mensen. (Psalm 146:8; Spreuken 3:12)
Het is in plaats daarvan het bestaan van een doelbewust liefhebbende verbondsrelatie tussen God en die persoon.
Het is goedertierenheid, groot medeleven, overvloedige barmhartigheid of enorm medelijden, die God betuigt aan degenen, waarmee Hij een verbondsrelatie heeft aangegaan.
Het is een Hebreeuws woord, hesed , dat een krachtige, doelbewuste, Koninklijkeverbondsliefde is, die God toonde aan Abraham (Micha 7:20) en Jozef (Genesis 39:21) en die hij trouw kenbaar zal maken aan al degenen, die Hem liefhebben en Zijn geboden onderhouden. (Deuteronomium 5:10; 7:9)
Deze overtuiging in Gods barmhartigheid en liefde wordt door elk van de volgende stappen doorgetrokken.
Goddelijke spijt en belijdenis:
Nadat hij in de verzen 4-6 zijn zonden had erkend, beleed David ze aan God en gaf toe dat, "tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, ik heb gedaan wat kwaad is in Uw ogen". (Psalm 51:4)
Het is duidelijk dat David ook vreselijke misdaden had gepleegd tegenover Uria en Bathseba, hun families en tegenover de hele samenleving, waar hij heerser over was. David begreep dit, maar hij erkende de meer diepgaande waarheid, dat zijn zonden feitelijk:
- a) pesha' (opzettelijk verzet tegen God);
- b) hättä' (misdrijven tegen Gods soevereine autoriteit) en
- c) 'avon (geestelijke zonde en perversie tegen God) waren.
Geheel van streek door het gewicht en weerzinwekkende van zijn dadentegenover zijn Schepper en zijn Heer, betuigde David meer dan alleen menselijke spijt. Met goddelijke spijt beleed hij zijn schuld aan God en betuigde geloof, dat hij in Gods "goedertierenheid" (verg. v. 1) zou worden vergeven.
Zoek vergeving:
Te beginnen in vers 7, keert David zich tot God en vraagt om gezuiverd, gewassen en gereinigd te worden. Hij begrijpt en heeft een diep geloof dat - hoewel hij gezondigd heeft en "kwaad" heeft gedaan in Gods ogen (Psalm 51:4) - de Schepper God toch liefhebbend is tegenover een bekeerling.
Het is God, Die barmhartigheid moet schenken ( v. 1) en het is alleen God, Die in staat is om onze zonden "uit te delgen". (v. 1) Het is God, Die ons moet "wassen". (v. 2) Door God "gereinigd" te worden, kan een tijdelijk lijden vereisen, maar het is toch voor ons welbevinden, om ons weer zuiver te maken tegenover God.
In de verzen 7-12 richt David zijn focus op God als Degene, die vergeeft, wast, reinigt, alle zonden "uitdelgt" en een rein hart "schept". Het woord "schept" in vers 10 is het Hebreeuwse woord bara' - een woord apart gezet om Gods scheppende vermogen te beschrijven.
Het is God, Die in Genesis 1:1 het universum uit het niets schiep. (bara')
Het is God, Die in Genesis 1:21 de grote walvissen en alle levende schepselen schiep. (bara')
Het is God, Die man en vrouw (Genesis 5:2) schiep. (bara')
Het is God en God alleen, Die in de bekeerde zondaar een vernieuwd en "zuiver hart" en een vernieuwd "standvastige geest" (v. 10) kan scheppen. (bara')
Onze God is een Schepper God, Die het universum uit het niets schiep en in ons een zuiver hart en een vernieuwde geest schept, als wij berouwvol zijn!
Herstel
Vers 10, het midden van Psalm 51, geeft een belangrijk overgangspunt aan. Metvergeving begint David te worden hersteld. Het is zeer leerzaam en op te merken dat de naam "God" slechts éénmaal voorkomt in de verzen 1-9, terwijl David zijn zonden erkent, belijdt en vergeving zoekt.
In de eerste helft van Psalm 51 was David geestelijk ver weg van God. Evenzo, als wij zondigen, verwijderen wij ons van God. De Heer is onze Helper en Hij zal ons nooit verlaten of in de steek laten (Hebreeën 13:4-5), maar als wij op het pad van zonde en overtreding zijn en ons niet echt bekeren, kunnen wij Hem verlaten en in de steek laten. (Hebreeën 6:4-6)
Het einde van dit pad zonder berouw is de dood, zoals Ezechiël 18:4 en 20 het duidelijk maken: "de mens die zondigt, díe zal sterven". En zoals de Apostel Johannes waarschuwt, "en als iemand niet bleek ingeschreven te zijn in het boek des levens, werd hij in de poel van vuur geworpen". (Openbaring 20:15)
Toen hij dus schuldig was aan zonde - vóór zijn diepgaande persoonlijk berouwen het ontvangen van vergeving van God, was David niet alleen in gevaar van het kwijtraken van Gods Heilige Geest. (Verg. Psalm 5:11) Maar - net als eenieder, die zondigt en zich niet bekeerd - verwijderde hij zichzelf van een innig verbonden relatie met zijn Schepper en riskeerde de eeuwige gevolgen van dat besluit!
Te beginnen met vers 10 verandert de psalm. Het is bemoedigend om op te merken dat David - na het ontvangen van vergeving - opnieuw snel en innig verbonden wordt met God.
Met deze verandering komt de naam "God" vijf keer voor in de laatste helft van de Psalm.
Met deze verandering werd David gezuiverd (v. 10), niet verworpen (v. 11) en werd uiteindelijk hersteld tot Gods aanwezigheid. (v.12)
In de tweede helft van de Psalm brengt David zijn herstelde relatie met God onder woorden. Ter wille van Davids diepgaande, oprechte berouw - en vanwege Gods barmhartigheid, genade en goedertierenheid - heeft de meelevende Schepper God de talloze zonden en overtredingen, die David gepleegd had, vergeven.
Kunnen wij zo vertrouwend zijn op Gods genade en barmhartigheid?
David begint zijn psalm met het smeken in geloof: "wees mij genadig, o God, overeenkomstig Uw goedertierenheid, [hesed] delg mijn overtreding uit overeenkomstig Uw grote barmhartigheid". (Psalm 51:3)
- Begrijpen wij volledig en waarderen wij ten volle, dat God eenbarmhartige God is?
Velen van het traditionele Christendom hebben Jezus afgeschilderd als de "lieve" Zoon en de Vader als de "hardvochtige" God. Maar dit is een duivelse leugen! De Bijbel openbaart dat God liefde is (1 Johannes 4:8) - en, zoals David begreep, God is ook barmhartig. (Psalm 51:1) Jezus Christus en de Vader zijn één in aard, gedachte en benadering (verg. Johannes 10:30) - Beiden zijn liefhebbend en barmhartig.
De Apostel Paulus openbaarde duidelijk de aard van de Vader toen hij schreef:"Geprezen zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, de Vader van de barmhartigheden en de God van alle vertroosting". (2 Korintiërs 1:3)
De Apostel Petrus schreef, "geprezen zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die ons, overeenkomstig Zijn grote barmhartigheid, opnieuw geboren deed worden tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden". (1 Petrus 1:3)
De bovenstaande drie stappen, zoals te vinden zijn in Psalm 51 illustreren dat God liefhebbend en vergevingsgezind is tegenover degenen, die hun zonden erkennen, echt berouwvol zijn, aan God met goddelijke spijt hun zonden belijden en oprecht vergeving zoeken. Deze drie stappen leiden tot de vierde belangrijke stapnaar herstel, zoals weergegeven in Psalm 51.
Verbintenis en actie:
David maakt de verbintenis dat - nadat hij hersteld werd - hij het leven van een dienstknecht voor God zou leven. Hij zal Gods wil zoeken en Zijn wetten onderwijzen. (v. 13) David looft God met een "gebroken geest" en een "verbrijzeld en verslagen hart" omdat: "de offers voor God zijn een gebroken geest; een verbrijzeld en verslagen hart zult U, o God, niet verachten". (Psalm 51:19)
Tenslotte erkent David God als de Goede Koning, onder wie hij zal streven om te heersen als een goede koning - als Gods dienstknecht. (v. 18-19)
Na diepgaand berouw kijkt David vooruit naar een leven van dienstbaarheid en gehoorzaamheid aan God. Hij zou tot zijn dood niet iedere dag een perfect leven leiden - dat doet niemand. Wij zien echter dat David zich bitter en diepgaand bekeerde van zijn zonden, hij veranderde van richting, hij keerde terug tot God in gehoorzaamheid - en hij wijdde zich toe tot God, net zoals wij hersteld kunnen worden tot Gods aanwezigheid als wij "tekortschieten".
Zoals David moeten ware Christenen hun toewijding hernieuwen om"dienstknechten van Jezus Christus" (Romeinen 1:1; Judas 1:1) te zijn. David zou zijn zondige verlangens willen kruisigen en - met Gods Heilige Geest in hem (1 Petrus 1:1; Galaten 2:20) een nieuw leven leiden. Wij moeten als Christenen ook dagelijks onze toewijding hernieuwen om "dienstknechten" van Jezus Christus te zijn, "doe zo van harte de wil van God" (Efeze 6:6) voor de rest van ons leven.
Dankbaar voor Gods barmhartigheid
Bekeerde, vergeven en herstelde Christenen zijn vreugdevol en dankbaar - niet terneergeslagen, depressief en onderdrukt.
Vergeven Christenen leiden levens van activiteit, vertrouwen en "een standvastige geest" (Psalm 51:10), vreugdevol in de wetenschap, dat zij weer teruggebracht zijn tot Gods behoud (v. 12) en zondaars Gods levenswijze onderwijzen door hun woorden en voorbeeld. (v. 13)
De persoon, die door God vergeven is, is vreugdevol en is "gezegend". (Psalm 32:2) Die persoon gaat verder met een leven te leiden van "blijdschap" en is"verheugd in de Heer". (v. 11)
Als wij ons oprecht van onze zonden bekeren en onze zonden tot God belijden, zal Hij trouw zijn om te vergeven. De Bijbel herinnert ons er aan, "als wij zeggen dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en is de waarheid niet in ons. Als wij onze zonden belijden: Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid". (1 Johannes 1:8-9)
Wij moeten diep dankbaar zijn voor het offer van Jezus Christus en voor de ondoorgrondelijke liefde en barmhartigheid van de Vader en de Zoon. Wij moeten ook diep dankbaar zijn voor de doop - die ons zuivert van onze voorbije zonden. (Handelingen 2:38)
Maar de doop is niet het einde van onze bekering - het is het begin.
Net zoals Paulus nog zonde in zich had, zelfs na bekering (verg. Romeinen 7:20) en net zoals David vreselijk zondigde na het ontvangen van Gods Heilige Geest, is er zowel zonde als een pad van zonde naar herstel beschikbaar, zelfs na bekering, zoals de Apostel Johannes duidelijk verklaarde.
Dank God voor de voorbeelden van de grote mannen en vrouwen van geloof, een grote "menigte van getuigen" (Hebreeën 12:1) opgeschreven in de Bijbel, voor ons onderricht en voor onze opbouw.
En nog meer, dank Christus als de Herder en Opziener van onze zielen, "Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij, voor de zonden dood, voor de gerechtigheid zouden leven. Door Zijn striemen bent u genezen. Want u was als dwalende schapen; maar u bent nu bekeerd tot de Herder en Opziener van uw zielen". (1 Petrus 2:24-25)
Tenslotte en heel belangrijk, dank God de Vader en Jezus Christus voor hunhesed-goedertierenheid!
Dank God, dat Hij de Schepper is, die degenen, die echt berouwvol zijn tot Zijn aanwezigheid kan herstellen en die in de bekeerling een zuiver hart (Psalm 51:10) kan scheppen en die in Zijn liefhebbende dankbaarheid, "niet naar onze zonden doet en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden.
Want zo hoog de hemel is boven de aarde, zo is Zijn goedertierenheid machtig over wie Hem vrezen. Zo ver het oosten is van het westen, zo ver heeft Hij onze overtredingen van ons gedaan.
Zoals een vader zich ontfermt over zijn kinderen, zo ontfermt de HEERE Zich over wie Hem vrezen". (Psalm 103:10-13)