Dit is de vertaling van het Engelstalige artikel “In Democracy we trust?” door Wallace G. Smith, verschenen in het Tomorrows World magazine van november-december 2024.

Nu de mondiale instabiliteit groeit en de wereld het risico dat er grote conflicten uitbarsten, luiden de burgers van veel landen de noodklok dat de democratie zelf in gevaar is. Maar wat is het oordeel van de Hemel over deze meest verheven vorm van menselijk bestuur?

U zou 2024 het Jaar van de Democratie kunnen noemen. Zoals Time magazine in december vorig jaar opmerkte: “2024 is niet alleen maar een verkiezingsjaar. Het is misschien wel hét verkiezingsjaar. Wereldwijd zullen meer kiezers dan ooit in de geschiedenis naar de stembus gaan, omdat ten minste 64 landen (plus de Europese Unie) – die samen ongeveer 49% van de wereldbevolking vertegenwoordigt – nationale verkiezingen zullen houden, waarvan de resultaten voor velen nog jaren van invloed zullen zijn.”

Omdat meer mensen dan ooit naar de stembus gaan om de vorm, toon en richting van hun eigen regering te bepalen, zou 2024 het beste jaar in de geschiedenis van de democratie moeten worden. In plaats daarvan is 2024 gevuld met kreten uit alle hoeken die waarschuwen voor de mogelijke aanstaande ondergang van de democratie. In Duitsland waarschuwden nieuwsdiensten dat de verkiezingen van dit jaar eigenlijk ‘verkiezingen over democratie’ waren. Experts op het gebied van buitenlands beleid verklaarden dat de verkiezingen voor het Europees Parlement dit jaar van vitaal belang waren om de ontmanteling en ondermijning van democratische normen in de lidstaten tegen te gaan.

Misschien zijn de grootste waarschuwingen over hoe ‘de democratie op het spel staat’ wel afkomstig van de campagnes van vicepresident Kamala Harris en voormalig president Donald Trump. Opiniepeilingen tonen aan dat een meerderheid van de Amerikanen inderdaad gelooft dat de democratie in groot gevaar is – en wat nog belangrijker is: beide partijen geloven dat de andere partij dat gevaar veroorzaakt.

Ondanks alle hartstochtelijke pleidooien dat we ‘de democratie moeten redden’, lijken maar weinigen een belangrijke vraag te stellen: Is democratie het waard om gered te worden?

Tientallen jaren geleden, toen politicoloog Francis Fukuyama The End of History and the Last Man schreef , waren velen het eens met zijn analyse dat de zoektocht van de mens naar de ultieme regeringsvorm om de menselijke bloei te maximaliseren voorbij was. Het fascisme was in diskrediet gebracht. Het communisme was een mislukking gebleken. Het socialisme was duidelijk ontoereikend. De winnaar in de wedstrijd van duizenden jaren – het toppunt van menselijke politieke organisatie – was liberale democratie, gecombineerd met een op de markt gebaseerde economie. Alleen liberale democratieën hadden zich waardig getoond voor menselijke investeringen voor de toekomst en waren in staat het beste in de mens naar boven te halen.

In de decennia sinds Fukuyama’s boek zijn de democratieën in de wereld toegenomen. Toch is de wereld ook steeds dichter naar de rand van de afgrond geduwd. In tijden als deze – waarin naties verscheurd raken in hun diepste voegen en internationale conflicten ons dreigen op te slokken in een wereldoorlog, waarbij meerdere kernmachten betrokken zijn, moeten we weten of we ons vertrouwen op democratie moeten stellen om onze problemen op te lossen? Of is het mogelijk dat democratie ze erger maakt?

Het is tijd om democratie nader te bekijken, wat de Schepper van de mensheid erover te zeggen heeft en welke hoop Hij biedt aan een wereld die wanhopig behoefte heeft aan werkelijk goed bestuur.

 

Radicale stappen richting zelfbestuur

Door de geschiedenis heen hebben de meeste mensen geleefd onder het bestuur van dictators, generaals of monarchen. Democratieën hebben nooit standgehouden. Athene, misschien wel het bekendste model van democratie in de oudheid, hield als zodanig minder dan 200 jaar stand. En zelfs die ‘democratie’ werd alleen uitgeoefend door de vrije volwassen mannen van Athene – minder dan 30 procent van de bevolking.

Door de eeuwen heen is de monarchale heerschappij veel gebruikelijker geweest. Zelfs de oude Hebreeën verkozen monarchie boven hun vroegere heerschappij door rechters. Monarchen, ongeacht hun religie, claimden over het algemeen het ‘goddelijke recht van koningen’ en beschouwden zichzelf als alleen verantwoording verschuldigd aan hun goden, waardoor de geregeerde burgers werden onderworpen aan hun grillen – het is één ding voor de geregeerden om een heerser uit te dagen, maar wie zou God durven uitdagen?

Vanuit dit perspectief kunnen we begrijpen hoe radicaal de stap was die koning John van Engeland nam in 1215, toen hij instemde met de Magna Carta (‘Groot Handvest’) – een document waarin werd erkend dat zelfs de koning van Engeland onderworpen was aan de rechtsstaat. Hoewel in de loop der jaren betwist en aangepast, zorgde de Magna Carta ervoor dat Engeland zich onderscheidde als een natie die uiteindelijk door de wet werd geregeerd in plaats van door mensen.

Toch werd die heerschappij soms onderdrukkend. Vijfhonderd jaar na de Magna Carta voelden de Britse kolonisten in Noord-Amerika zich benadeeld door een in hun ogen onrechtvaardige toepassing van de wet. Niet tevreden met geregeerd te worden door een koning en een parlement aan de andere kant van de oceaan, kwamen de kolonisten in opstand en stichtten hun eigen constitutionele republiek – eerst met de Artikelen van Confederatie in 1781 en daarna met de Grondwet van de Verenigde Staten in 1789. Bijna 250 jaar later, aangevuld met de Bill of Rights [lett. ‘wetsvoorstel van rechten’]  en 17 latere aanpassingen, is de Grondwet nog steeds de leidraad voor de Amerikaanse wetgeving en heeft deze op grote schaal navolging gevonden bij andere naties over de hele wereld.

De stichters van de natie wilden de enorme macht van de nationale heerschappij volledig bij het volk leggen. Ze waren niet tevreden met een gedeelde macht tussen een koning en een parlement, zoals ze hadden ervaren onder de Britse overheersing. In Amerika moest de burger ‘koning’ zijn.

Ook waren de architecten van de Amerikaanse republiek niet tevreden met het overdragen van de teugels van het Amerikaanse geweten aan welk geloof dan ook. Onder invloed van het werk van filosofen als Thomas Hobbes, John Locke en Jean-Jacques Rousseau probeerden de stichters het bestuur te verankeren in het concept van een sociaal contract: een wederzijdse overeenkomst tussen de volkeren van een samenleving over de wetten die ze allemaal zouden accepteren, de cultuur die ze zouden omarmen en de vrijheden die ze zouden erkennen – of juist zouden opgeven ten behoeve van de sociale orde.

De V.S. moesten een radicaal experiment in onafhankelijkheid en vrijheid worden, gebaseerd op een radicale omarming van de soevereiniteit van het volk. Toch waren de architecten van de nieuwe regering van het land niet onwetend over de lessen van de geschiedenis. Ze kenden bijvoorbeeld de geschiedenis van Athene, dat algemeen beschouwd wordt als de bakermat van de democratie, zo’n 2.500 jaar geleden. En ze kenden de gevaren van een directe of pure democratie – een democratie waarin het volk rechtstreeks beslist over zelfs de kleinste politieke en praktische aangelegenheid.

In 1787 schreef James Madison dat “zulke democratieën altijd spektakels van onrust en twist zijn geweest; dat ze altijd onverenigbaar zijn gebleken met persoonlijke veiligheid of de rechten van eigendom; en dat ze over het algemeen van net zo korte duur geweest als dat ze gewelddadig zijn geweest bij hun dood.” Een jaar later merkte Alexander Hamilton in zijn toespraak tot de Constitutionele Conventie van de jonge natie op dat de oude pure democratieën uit de geschiedenis “nooit één kenmerk van een goed bestuur bezaten. Hun werkelijke karakter was tirannie; hun gestalte mismaakt.”

Een van de fouten van zulke directe of pure democratieën was de tendens om af te glijden naar ‘heerschappij van de massa’, waar de meerderheid tirannieke macht uitoefende over de minderheid. Elke wreedheid, elke onrechtvaardigheid, elk despotisme kon in een pure democratie wet worden als een meerderheid van het volk dat zo wilde via de stembus.

Democratieën leenden zich ook tot het creëren van tirannen – precies een van de gevaren die de stichters van de natie in hun nieuwe land wilden voorkomen. met dit doel wilden zij de bevoegdheden van de regering verdelen in afzonderlijke en antagonistische takken, die tussen en onder elkaar werden gecontroleerd en in evenwicht gehouden.

Het resultaat van hun inspanningen was om de Amerikaanse democratie in te bedden in een constitutionele republiek. Door van de regering een republiek te maken, waarin de burgers op democratische wijze leiders zouden kiezen om hen te vertegenwoordigen in bestuursaangelegenheden, was bedoeld  om een barrière vormen tegen de chaos die hand in hand gaat met pure democratieën. Het volk zou soeverein blijven, aangezien de leiders dienden overeenkomstig de wil van het volk – en die leiders die niet voldeden aan de wensen van het volk zouden aan het einde van hun termijn vervangen worden door nieuwe leiders.

En het grondwettelijk maken van de regering – haar organiseren onder een geschreven grondwet die zou dienen als de wet van het land – betekende dat de Amerikaanse democratie sterk kon worden ingeperkt. Rechten en vormen van bescherming konden worden vastgelegd in de Amerikaanse Grondwet om deze te behoeden voor wijziging, zelfs niet door een meerderheid. De soevereiniteit van het volk zou behouden blijven, want zelfs de Grondwet zelf zou door het volk veranderd kunnen worden via hun verkozen vertegenwoordigers  ̶  maar dan wel door ‘supermeerderheden’, waardoor een zo breed mogelijke overeenstemming gegarandeerd zou worden en overhaaste, radicale veranderingen voorkomen zouden worden.

De Constitutie zou ook de coöperatieve ̶  maar antagonistische  ̶  aard van overheidsgezag definiëren, om te voorkomen dat te veel macht in de handen van een paar mensen zou komen. De uitvoerende macht zou berusten bij één persoon – een democratisch gekozen president. De wetgevende macht zou berusten bij een congres van democratisch gekozen vertegenwoordigers in twee kamers. En de hoogste rechterlijke macht zou berusten bij benoemde, onafhankelijke rechters. Elke tak was ontworpen om afhankelijk te zijn van de andere voor functies die de tak zelf niet kon uitvoeren en om in zijn macht gecontroleerd te worden door de andere takken, zodat hij zijn functies niet kon ombuigen tot een mogelijkheid om meer controle te krijgen.

Hoewel velen beweren dat een constitutionele republiek betekent dat de V.S. geen democratie is, moeten ze de woorden van de stichters nauwkeuriger lezen. Zoals Alexander Hamilton opmerkte tijdens de ratificatie van de Amerikaanse Grondwet: “het ware principe van een republiek is dat de mensen moeten kiezen wie ze willen om hen te besturen.” En met betrekking tot de grondwet van de natie of haar deelstaten verklaarde niemand minder dan George Washington zelf: “De basis van onze politieke systemen is het recht van het volk om hun grondwet van bestuur te maken en te wijzigen.” De Constitutie moest worden beschouwd als “heilig-bindend voor iedereen”, maar alleen “totdat deze wordt gewijzigd door een expliciete en authentieke daad van het hele volk.”

De natie, die door de stichters van de V.S. werd gesmeed, legde de soevereiniteit op democratische wijze op de schouders van de burgers, terwijl, door de uitoefening van die soevereiniteit binnen de structuur van een constitutionele republiek te plaatsen, op ingenieuze wijze behoed  werden voor misbruik van een directe democratie. De natie was werkelijk, om Abraham Lincolns uitdrukking te gebruiken, een regering “van het volk, door het volk, voor het volk.” Dit grote experiment in zelfbestuur wordt over het algemeen beschouwd als een indrukwekkend succes, en de wijsheid en vooruitziende blik van de stichters van de V.S. worden bijna algemeen erkend.

 

Een fatale  ̶  en onvermijdelijke   ̶  tekortkoming

De dichter T.S. Eliot schreef dat mensen “voortdurend proberen te ontsnappen aan de duisternis buiten hen en binnen in hen door te dromen van systemen die zo perfect zijn dat niemand meer goed hoeft te zijn.” Dit is precies wat de stichters van de V.S. probeerden te doen – wat de architecten van elke liberale democratie proberen te doen  ̶  dat, opdat het volk niet afhankelijk is van een mogelijk corrupte monarch of een mogelijk corrupte aristocratie, democratieën  het volk tot de eigen heersers ervan maken.

Maar de fundamentele tekortkoming blijft: Mensen zijn niet goed (Mattheüs 19:17). En geen enkel systeem van zelfbestuur kan mensen scheiden van de corruptie die ze er zelf in brengen.

Het siert de oprichters van de V.S. dat ze dit inzagen. In 1788 verklaarde James Madison kort en bondig: “Is er geen deugd onder ons? Als dit zo is, dan bevinden we ons in een ellendige situatie. Geen enkele theoretische controle, geen enkele regeringsvorm kan ons zekerheid geven.” Tien jaar later merkte John Adams op dat als de moraliteit van de burgers slechts oppervlakkig zou worden – een vernislaag die er aan de buitenkant goed uitziet maar van binnen hebzucht en vulgariteit verbergt – dat “dit land dan de meest miserabele woonplaats ter wereld zou worden”, omdat niets in de Amerikaanse regeringsvorm de immoraliteit van de mensen zou kunnen beteugelen.

En velen zouden zeggen dat sommige democratieën inderdaad enkele van de meest miserabele woonplaatsen ter wereld aan het worden zijn. Zonder cultuur of ethisch systeem achter datgene waar iedereen het mee eens is in het ‘sociaal contract’, vallen samenlevingen uiteen in een concurrerende verzameling van ideologisch gedreven kampen, die elkaar beschuldigen van het vernietigen van het beste van onze naties. Zonder erkende bron van juist en verkeerd die de stembus overstijgt – zonder interne controle tegen de degeneratie van de menselijke natuur – vinden de meest perverse daden en levensstijlen steeds vaker plaats onder de bescherming van verkeerde wetten. En zonder erkenning van de autoriteit van de goddelijke Ontwerper van de mensheid – Die we hebben vervangen door de soevereine wil van het volk – worden zelfs de meest fundamentele instellingen van de mens, zoals het gezin, opnieuw gedefinieerd en vormgegeven volgens de politieke grillen van het moment.

In feite zijn zelfs de plagen van directe democratieën die de grondleggers probeerden te vermijden – tirannieën, gemakkelijk te manipuleren kiezers, aftakeling van de kwaliteit van leiderschap – zich veelvuldig gaan manifesteren. Welke systemen de architecten ook hebben opgezet, deze hebben het onvermijdelijke alleen maar kunnen uitstellen, niet stoppen.

De filosoof Plato ging – omringd als hij was door de ‘moeder’ van alle democratieën in het oude Athene – vaak heftig te keer tegen het idee dat een volk zichzelf democratisch kon besturen. In zijn klassieke werk De Republiek waarschuwde hij millennia geleden al dat democratieën (doorgaans) geen leiders met een hoog deugdzaam karakter voortbrengen, heersers met een diepe wijsheid en bekwaamheid, of vertegenwoordigers die echt om de mensen geven die hen hebben gekozen.

Democratieën brengen juist leiders voort die uitblinken in één specifieke vaardigheid: gekozen worden.

In zijn klassieke werk, Democratie in Amerika, zag de negentiende-eeuwse Franse politieke filosoof Alexis de Tocqueville dezelfde krachten aan het werk in de jonge natie. Hij zag dat degenen die het meest in staat waren om te leiden, zelden werden gekozen en dat stembesluiten over het algemeen – bijna onvermijdelijk – op relatief oppervlakkige basis werden genomen. Bijgevolg merkte de Tocqueville op dat het publiek “vaak instemt met het geschreeuw van een kwakzalver [fraudeur of adverteerder] die het geheim kent van het aansluiten bij iemands voorkeuren”, terwijl degenen die het volk daadwerkelijk goed zouden kunnen dienen door het electoraat worden genegeerd (Boek 1, Hoofdstuk 13, vert. Henry Reeve).

Zijn deze waarheden in onze eigen landen aanwijsbaar? We moeten onszelf eerlijk afvragen: produceren onze democratische processen, in welke vorm dan ook, de meest wijze leiders? De meest capabele?

We zouden wel aan wanen moeten lijden om dat te denken. Onze landen worden steeds meer bestuurd door individuen die noch de wijsheid noch de capaciteiten hebben die hun ambt vereist. In plaats daarvan blinken ze uit in één enkele vaardigheid die ons regeringssysteem van hen vraagt: het vermogen om kiezers ervan te overtuigen hun de functie te geven.

Er is eenvoudigweg geen enkel systeem van menselijke regering dat ons kan beschermen tegen de menselijke natuur.

 

Democratie versus God

Sommigen hebben geprobeerd de principes van democratie, met name in Amerika, weerspiegeld te zien in de geïnspireerde woorden van de Bijbel, in de hoop Gods goedkeuring te krijgen voor de regeringsvorm die ze hebben gekozen.

Sommigen hebben bijvoorbeeld beweerd dat de drieledige scheiding der machten wordt ondersteund in de lofprijzing aan God in Jesaja 33:22: “De HEERE is immers onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning; Híj zal ons verlossen.”

Het is waar dat alle drie categorieën van macht – de uitvoerende, de wetgevende en de rechterlijke macht – worden genoemd. Maar wie bij zijn volle verstand zou drie machten verenigd in de ene almachtige God een voorbeeld van scheiding der machten noemen? Het is in feite precies het tegenovergestelde!

Er is echter wel een Bijbels principe van toepassing – een principe dat door de Heere Zelf werd gegeven toen Hij zei: “… Ieder koninkrijk dat tegen zichzelf verdeeld is, wordt verwoest…” (Mattheüs 12:25). Hoewel er veel menselijke wijsheid zit in de manier waarop de grondleggers van de V.S. de scheiding der machten hebben geregeld – door menselijke ambities tegenover menselijke ambities te zetten, zoals James Madison het formuleerde – stelt de geopenbaarde goddelijke wijsheid dat zo’n toestand onvermijdelijk in verwoesting zal eindigen.

Dus, wie verwachten we dat gelijk krijgt — de architecten van onze moderne democratieën, of Jezus Christus? De Bijbel staat vol met geopenbaarde waarheden die volkomen en onvermijdelijk duidelijk maken dat democratie – in al haar vormen – geen goddelijk bestuur is, ongeacht haar verheven doelen.

Bijvoorbeeld, het fundamentele concept van democratie – dat de soevereiniteit bij het volk berust en dat heersers hun gezag alleen ontlenen aan ‘de toestemming van de geregeerden’, in de beroemde woorden van Thomas Jefferson – is volkomen vreemd aan de Bijbel, behalve in de meest radicale lezingen, verdraaide opvattingen en fantasierijke interpretaties ervan. Inderdaad, het algemene getuigenis van Gods woord is volledig tegen democratie.

Denk aan de correctie die aan Nebukadnezar werd gegeven. Toen de grote koning van Babylon uit het oog verloor hoe afhankelijk hij was van de God van de hemel voor zijn plaats en positie, gaf de Eeuwige hem tijdelijk de geest van een dier, ontdaan van alle rationaliteit, “… opdat de levenden erkennen dat de Allerhoogste Heerser is over het koningschap van mensen, en dat geeft aan wie Hij wil, en daarover zelfs de laagste onder de mensen aanstelt” (Daniël 4:17).

Deze waarheid – dat God de benoeming van autoriteiten en machten voor Zichzelf reserveert – is te zien in veel passages in de Bijbel. Zoals God Daniël inspireerde om elders te zeggen: “… Hij zet koningen af en stelt koningen aan…” (Daniël 2:21). En in elke vorm van regering die God gemaakt heeft – inclusief de oude natie Israël, de Kerk uit de eerste eeuw en zelfs het gezin – is die regering altijd van boven naar beneden gestructureerd, met posities die door benoeming worden gegeven op basis van waarneembare vruchten (bijv. Titus 1:5).

In feite ziet u, wanneer u plaatsen in de Bijbel vindt waar het volk de regeringsvorm bepaalt, Gods goedkeuring niet. Juist het tegenovergestelde weer: in het geval van de afwijzing door het volk van de zonen van Samuël als rechters over hen, zelfs toen die zonen een belabberd werk deden, verklaarde de Eeuwige dat Hij deze afwijzing zag als een weigering van Zijn eigen heerschappij over het volk (1 Samuël 8:7). En de enige duidelijke vermelding van het uitbrengen van een stem in de bladzijden van de Bijbel is die van Paulus in de dagen vóór zijn bekering  ̶  hij bracht die stem uit om Christenen ter dood te brengen (Handelingen 26:10). Ondanks alle wereldse wijsheid van democratisch regeren en het plaatsen van soevereiniteit in de handen van de geregeerden in plaats van de regeerders, weerspiegelt dit principieel niet de wijsheid van God.

Het weerspiegelt echter wel de geest en aard van Satan de Duivel, het eerste geregeerde wezen dat probeerde boven Degene die over hem regeerde uit te stijgen en autoriteit voor zichzelf te nemen (Jesaja 14:12-14). Het is zijn geest die nu in deze wereld werkt (Efeze 2:2). Zou het ons dan moeten verbazen dat de geest die onze politiek domineert er een is van zelf de zeggenschap te krijgen – de macht grijpen alsof de verstandigste en veiligste plek daarvoor in onze eigen handen zou liggen?

 

Een glorieuze belofte

Een deel van de droom die democratieën van de wereld blijft aandrijven – zelfs terwijl ze in toenemende mate de chaos genereren die onlosmakelijk met deze verbonden is – is dat een leven vrij van onrechtmatige tirannie, vrij van onderdrukking en vrij van corruptie, alleen door menselijke inspanning kan worden bereikt. Toch is elke inspanning van de mensheid vanaf het begin gedoemd te mislukken, vanwege het ene, essentiële ingrediënt ervan: wij. We kunnen fundamenteel niet worden vertrouwd met ons eigen bestuur.

We kennen de weg naar het vredige leven dat we graag willen leiden niet (Jeremia 10:23; Jesaja 59:8). En zelfs als we erover strompelen, ontdekken we dat het een smal en moeilijk pad is (Mattheüs 7:13-14). Het houdt niet in dat we systemen creëren die ons in staat stellen om niet voor het het goede te kiezen, maar vereist eerder dat we onszelf, als individu en als beschaving, overgeven aan de wetten van God – iets dat volkomen tegengesteld is aan onze natuur (Romeinen 8:7).

Maar de Schepper van de mensheid heeft ons niet zonder oplossing achtergelaten. De Bijbel onthult dat God Zijn Zoon, Jezus Christus, terugstuurt naar deze aarde om deze wereld te besturen en te regeren in het Koninkrijk van God. Dat bestuur zal niet worden uitgevoerd door concurrerende menigten of gepolariseerde partijen. Het zal worden uitgeoefend door Christus zelf: “De zalige en alleen machtige Heere, de Koning der koningen en Heere der heren…” (1 Timotheüs 6:15).

In de loop van duizend jaar zal dat Koninkrijk uiteindelijk bereiken wat geen enkele menselijke regering ooit in staat is geweest te kunnen doen. Het zal de gebrekkige menselijke natuur transformeren totdat deze zich conformeert aan Gods eigen natuur: “Want dit is het verbond dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven en Ik zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn” (Hebreeën 8:10). Oorlogen zullen ophouden, onrechtvaardigheid zal worden afgeschaft en ieder individu zal de kans krijgen om een vervuld en overvloedig leven te leiden onder de bevrijdende wetten van zijn Schepper (Jakobus 1:25).

God de Vader is op zoek naar degenen die begrijpen dat ze niet geroepen zijn om te vertrouwen op de regeringen van deze wereld en te vechten met de gebroken en fysieke instrumenten van deze wereld, alsof ze Zijn Zoon vóór Zijn tijd op de troon zouden kunnen zetten (Johannes 18:36). Hij zoekt naar mensen die bereid zijn hun vertrouwen in Hem te stellen, Hem toestaan hun eigen hart en geest vandaag te transformeren, teneinde Hem te kunnen helpen hart en geest van de mensheid van morgen te transformeren.