Dit is de vertaling van het Engelstalige artikel “A Matter of Faith” (A personal message from the Editor in Chief) door Gerald E. Weston, verschenen in het Tomorrow’s World magazine van augustus 2021.
Het leven is kort, maar bestaat uit miljoenen keuzes: Staat u op als uw wekker gaat, of draait u zich om om uit te slapen? Wat zult u vandaag dragen? Wat gaat u maken als ontbijt ̶ gaatuüberhaupt wel ontbijten? Hoe zult u de mensen om u heen behandelen? Gaat u in God geloven of in blind toeval?
Die laatste vraag kan evolutionisten verontrusten, omdat zij over het algemeen niet van de uitdrukking ‘blind toeval’ houden en het liever hebben over ‘de kracht van de evolutie’. Maar dan is er wel het boek van Richard Dawkins The Blind Watchmaker [de blinde horlogemaker]– als we het hebben over verwerping van blind toeval!
Maar het leven is kort, welk besef meer en meer doordringt naarmate de jaren voorbijgaan. Of we wel of niet in God geloven is een keuze. Het is een keuze omdat, als we eerlijk en leergierig zijn, we op zoek gaan naar het bewijs, het bewijs wegen, en dan op basis van de feiten kiezen wat we geloven. “… [O]nderzoekt alles en behoudt het goede” (1 Thessalonicenzen 5:21, Leidse Vertaling). Wij moeten noch blind toeval noch blind geloof accepteren. Feiten doen het geloof niet teniet, noch vervangen ze het geloof. Feiten en geloof moeten samenwerken.
VERDER DAN WAT WIJ ZIEN
De kinderen van Israël zagen met hun eigen ogen dat de Rode Zee zich opende, en ze gingen er doorheen met muren van water aan beide kanten van hen. Dat was een feit van hun werkelijke ervaring, maar het had geen blijvend effect op hun denken of gedrag; dit is waar geloof in beeld komt als een ander soort bewijs. “Het geloof nu is een vaste grond van de dingen die men hoopt, en een bewijs van de zaken die men niet ziet” (Hebreeën 11:1).
Velen kennen het verhaal van Sadrach, Mesach en Abed-Nego, die in een oven werden geworpen omdat ze een bevel van de koning negeerden – maar hoeveel mensen begrijpen het verhaal volledig? Daniël 3 vertelt ons dat de beroemde koning Nebukadnezar een groot beeld bouwde. Telkens als men op de instrumenten begon te spelen, moest iedereen voor dat beeld buigen. Enige paar jaloerse personen rapporteerden ̶ blijkbaar met hun hoofd in schuine stand en hun ogen geopend ̶ meldden dat deze drie jongemannen weigerden te buigen en het beeld te aanbidden; de drie werden standrechtelijk voor een boze koning gesleurd en kregen een laatste kans.
Bij het lezen van hun reactie op het bevel van de koning, is het gemakkelijk om tot de conclusie te komen dat zij wisten dat God hen uit de vlammen zou redden. Maar een zorgvuldige lezing van het verslag geeft een nauwkeuriger beeld. Maar al te vaak zien mensen niet in dat Nebukadnezars vraag aan het eind van het ultimatum retorisch was: “… En wie is dan de god die u uit mijn handen kan verlossen?” (Daniël 3:15).
De koning geloofde dat hij in de situatie de hoogste macht had. Hoewel er geen antwoord nodig was of verwacht werd, gaven deze drie jonge mannen het volgende dappere en vrijmoedige antwoord aan “… koning Nebukadnezar: Wij hoeven u hierop geen antwoord te geven. Als het moet, kan onze God, Die wij vereren, ons verlossen uit de brandende vuuroven, en Hij zal ons, o koning, uit uw hand verlossen. En zo niet, het zij u bekend, o koning, dat wij uw goden niet zullen vereren en het gouden beeld dat u hebt opgericht, niet zullen aanbidden” (vv. 16-18).
Dit was opmerkelijk, gezien de keus die ze hadden. Zij kenden het karakter van de koning en wisten dat dit geen loos dreigement was – Nebukadnezar zou het uitvoeren. Wat bedoelden zij dan toen zij zeiden dat “Als het moet, kan onze God, Die wij vereren, ons verlossen”? De nadruk moet liggen op de twee woorden: onze God was hun antwoord op de vraag van de koning: “En wie is dan de god die u uit mijn handen kan verlossen?”
Zij antwoordden zonder aarzelen, ondanks de situatie waar ze zich in bevonden. Zoals we lezen in de NBG Vertaling: “Wij achten het niet nodig u hierop enig antwoord te geven.” Voor principiële mensen, die zeker zijn van wat zij geloven, is het niet nodig na te denken over een duidelijke keus tussen goed en kwaad, en slaan geen acht op de gevolgen van het kiezen van het juiste. Deze drie jonge mannen wisten dat God volkomen bij machte was hen te redden, maar verwachtten zij werkelijk gered te worden nadat zij in de oven waren geworpen? Misschien, maar dat ligt niet noodzakelijkerwijs opgesloten in hun reactie. Zij wisten, op grond van de geschiedenis van hun volk en alle opgetekende wonderen – de Rode Zee, de muren van Jericho, en een groot aantal andere – samen met ontelbare persoonlijke interventies waarvan wij geen verslag hebben, dat God echt is en dat Hij degenen beloont die Hem ijverig zoeken.
Dus, wat bedoelden zij met “Hij zal ons, o koning, uit uw hand verlossen”? Denk eraan, zij kenden het einde van het verhaal niet. Zou God Nebukadnezar op andere gedachten brengen? Zou de cavalerie op het laatste moment komen opdagen, zoals in een spannende western?
Hoe dan ook, voor deze drie jonge mannen van geloof was buigen voor deze afgod geen overweging. “En zo niet, het zij u bekend, o koning, dat wij uw goden niet zullen vereren en het gouden beeld dat u hebt opgericht, niet zullen aanbidden” (v. 18). Net als Abraham waren zij verzekerd van een opstanding uit de dood, waarover Nebukadnezar geen macht had (Hebreeën 11:17, 19). Eeuwen later herinnerde Jezus anderen aan deze waarheid: “En wees niet bevreesd voor hen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden, maar wees veeleer bevreesd voor Hem Die zowel ziel als lichaam te gronde kan richten in de hel” (Mattheüs 10:28).
Het is gemakkelijk om dit verslag te lezen en te denken dat dit onbevreesde supermensen waren die wisten wat de uitkomst zou zijn. Dat was niet zo! Ja, het waren zonder twijfel mannen van geloof en moed. Hoevelen van ons zouden deze vurige beproeving doorstaan hebben? Als we eerlijk zijn, niet veel. Hoe deden zij dat dan?
Deze drie jonge mannen geloofden dat God bestaat en dat Hij degenen beloont die Hem ijverig zoeken – dit zien we in hun keuze om de koning te trotseren. En, net als bij andere mannen en vrouwen van geloof was hun geloof niet blind. David waardeerde het wonder van het goddelijk ontworpen leven (Psalm 139:13-14). Hij keek naar de hemel en verwonderde zich over de plaats van de mensheid in Gods ontzagwekkende schepping (Psalm 8: 4-5). De apostel Paulus verklaarde dat Gods onzichtbare eigenschappen zo duidelijk in de natuurlijke wereld te zien zijn dat zij die Hem verwerpen “… niet te verontschuldigen zijn” (Romeinen 1:20).
Maar erkenning en bewijs van Gods bestaan zijn niet hetzelfde als geloof. Dat hart van ons wezen die een geloofsovertuiging is, gaat ver uit boven fysieke feiten die we met onze ogen zien (2 Korinthe 5:7). De kinderen van Israël zagen machtige wonderen maar het ontbrak hun aan het bewijs van geloof om het Beloofde Land binnen te kunnen gaan. Toch kozen die drie jonge mannen, die zelf de wonderen van de Exodus niet hadden gezien, staande voor de grootste koning van hun tijd, te geloven op basis van het bewijs dat zij wel hadden. Dat geloof werd versterkt door diepe overtuigingen van goed en kwaad. Dagelijkse keuzes met betrekking tot deze overtuigingen hadden hun karakter muurvast gemaakt. Zij begrepen de toekomst voorbij dit korte leven en voorbij het graf, want zij geloofden in de hoop van het eeuwige leven.
UITKIJKEN NAAR DE BELONING
Geloof moet worden geoefend wanneer we de uitkomst niet kennen. Dat is het soort geloof dat Noach, Abraham en vele anderen bezaten. “Deze allen zijn in geloof gestorven. Zij hebben de vervulling van de beloften niet verkregen, maar hebben die vanuit de verte gezien en geloofd en begroet, en zij hebben beleden dat zij vreemdelingen en bijwoners op de aarde waren” (Hebreeën 11:7-8, 13).
Wij van de Wereld van Morgen weten dat de wereld van vandaag afstevent op problemen zoals er nog nooit zijn geweest – zodanige problemen dat, zonder de terugkeer van Jezus Christus, het menselijk leven niet zou voortbestaan (Mattheüs 24:21-22). Maar zelfs als de mensheid nog duizend jaar zou overleven, dan zouden u en ik nog maar een korte tijd de kans hebben. Onze levens zijn kort ̶ en de keuzes die we maken hebben eeuwigdurende gevolgen.
Een van de meest fundamentele verzen in de Bijbel is Hebreeën 11:6: “Zonder geloof is het echter onmogelijk God te behagen. Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij is, en dat Hij beloont wie Hem [NBG ’51 voegt terecht toe: “ernstig”] zoeken.” Sadrach, Mesach en Abed-Nego geloofden dat God bestaat – en dat Hij hen zou belonen, ongeacht wat Nebukadnezar ook met hen zou doen. Hoe zit het met u?